DE TWEEDE VROUW (1966)

Wat ik ga schrijven is niet aardig. Ik weet het. In zekere zin is het zelfs een verraad aan mijzelf. Heb ik niet, als klein meisje, gezegd: "Later ga ik verhalen schrijven waarin niemand dood gaat"? En toch... het laat mij niet met rust. Waarom, dat kan ik haast niet onder woorden brengen. Misschien alleen maar, uit gevoel van kollegialiteit met hen, die niet als ik de eerste vrouw zijn, maar het zijn geweest.

MIJN MOEDER HIELD NIET VAN SPROOKJES en dus werden deze verhalen mij in mijn jeugd zoveel mogelijk onthouden. Sprookjes, zo oordeelde moeder, waren bijzonder onpedagogisch met hun afschuwelijke stiefmoeders, met heksen en reuzen. Ik kreeg andere boeken, lektuur die dus "de werkelijkheid" was. En ik moet bekennen, dat veel van deze boeken nu nog bewaard zijn gebleven in de boekenkasten van mijn dochters. Ook al staan daarnaast Grimm en Andersen. Ik las over lieve stiefmoeders, zoals ook de grootmoeder die ik vereerde, er een was. Maar op een keer heb ik toch twijfel gezaaid in moeders hart, of haar keuze van lektuur wel de juiste zou wezen. Ik weet nog waar het was, midden in de Anna Paulownastraat. Wij hadden boodschappen gedaan in de stad. Ik huppelde aan moeders hand, ik zal een jaar of tien zijn geweest.

"Mams", zei ik, "weet je wat mij nu zo enig lijkt?" Vriendelijk-vragend keek mijn moeder mij, haar jongste kind en enig meisje, aan.
Ik zei opgewekt: "Zo'n leuke, jonge stiefmoeder, zoals in..." en ik noemde het boek waarin ik las. Op dat moment is er niets gebeurd. Toch zou ik me de plaats, waar dit gesprek zich afspeelde, nooit zo goed kunnen herinneren, wanneer er niet een reaktie op mijn woorden was gevolgd, die ik niet had verwacht. Gelukkig maakte mijn moeder van mijn gezegde geen probleem. Zij was een geestige vrouw en vertelde aan tafel zeer geamuseerd aan vader en de grote broers wat ik onderweg had beweerd.
"En dat met het onschuldigste snuitje van de wereld", zei ze, "het was gewoon alsof ik door de grond ging!" Enfin, zij weet het tenslotte niet aan mij, maar aan de moderne jeugdliteratuur, die toch ook niet je ware was.

Misschien dacht ik aan dit voorval terug, toen een vriendinnetje mij jaren later haar toekomstdromen vertelde. Toen was ik zestien of zeventien en het vriendinnetje was een paar jaar ouder. Wij zaten op een bankje op Vlieland en we hadden gepraat over Heinrich Heine. En over de liefde. En over de toekomst.
"Ik heb wel eens gedacht dat ik het heerlijk zou vinden om met een weduwnaar te trouwen", zei het vriendinnetje dromerig. "Hem dan dat verlies te vergoeden, snap je, en heel lief te wezen voor hem en voor de kinderen."
Ik was in een serieuze bui (misschien door Heine, misschien door iets anders), ik zei: "Dat is griezelig, dat jij dat wilt. Het is, alsof je iemand vermoordt. Jonge vrouwen mogen niet sterven. Je zou dokter of verpleegster moeten worden om te voorkomen dat zoiets gebeurt." Mijn vriendinnetje was geschokt.
"Een gescheiden man dan?" vroeg ze kleintjes.
"Vooruit dan maar", gaf ik toe, "dan heb je tenminste niet dat gevoel van rivaliteit ten aanzien van iemand die zich niet meer kan verdedigen. Dan kun je iets goedmaken wat een ander heeft verknoeid. Dat vind ik niet zo akelig."

Ik zou wel eens willen weten, of het vriendinnetje, dat ik al lang uit het oog verloren heb, maar dat noch met een weduwnaar, noch met een gescheiden man trouwde, en nu ongeveer haar zilveren huwelijksfeest moet vieren, zich dat gesprek nog herinnert. En hoe zij er nu over denkt. Want eigenlijk is er aan mijn mening nog weinig veranderd. De droomwens om met een weduwnaar te trouwen, lijkt mij precies even stuitend als de wens van het tienjarige meisje dat ikzelf was, om een jonge stiefmoeder te hebben.

Toch zal de vrouw, die de tweede echtgenote wordt, waarschijnlijk nooit het ideaal hebben gehad om met een weduwnaar te trouwen. Want ik zou mij in dit artikel willen beperken tot speciaal dit tweede huwelijk.

Toevallig heb ik het de laatste tijd een paar maal min of meer van nabij meegemaakt. Waarschijnlijk heeft het Mij zelfs zo geïntrigeerd, dat er niet aan te ontkomen was om er over te schrijven. Allereerst had je dan die ontroostbare man gezien. Haast niets is zo ellendig, als een man in tranen! En hoe hard had - kort daarop - de uitspraak van een tachtigjarige geklonken: "Ach, weduwnaarstranen, die drogen wel vlug."

Ik was aan die opmerking stilzwijgend voorbijgegaan. Het leek me het best om te doen, alsof ik het niet had gehoord. En dat bespaarde mij later een triomfantelijk: "Wat heb ik je gezegd?" toen na een half jaar de weduwnaar weer trouwplannnen had.

Er was, in het eenparig toejuichen van die trouwplannen door alle vrienden, iets, wat mij hinderde. Maar ook ik moest toegeven dat de positie van een weduwnaar uitermate moeilijk is. En juist dat was het, waarom de aanstaande vrouw het huwelijk niet te lang wilde uitstellen. Hij kwam zoveel te kort nu, en zelfs de volwassen kinderen, die het eerst wel even moeilijk vonden - het verdriet om de overleden moeder was nog zo vers en hun vader deed zo openlijk jong-verliefd! - begrepen het zo goed.

Zo was er dan niets meer, dat het huwelijk in de weg stond. En misschien was het wet een gevolg van de openhartig getoonde vreugde, dat de trouwerij gepaard ging met veel feestvertoon. De bruid echter, vertelde aan alle bekenden, wat er, terwille van de kinderen en de familie van de eerste vrouw, werd nagelaten. De bruidegom verklaarde achter de rug van zijn stralende verloofde: "Ach... ze is zoveel tekort gekomen, dit komt haar toch wel toe?" Wie kon dan nog bezwaar maken?

Precies zo ging het met de inrichting van het huis. Het zou blijven zoals het was. "Alleen, vind je ook niet, de slaapkamer?" had de aanstaande vrouw gevraagd. Natuurlijk, dat vond hij ook! Die kamer moest iets worden van hen samen. En had hij er bezwaar tegen, wanneer zij, echt op haar eigen kosten, in plaats van dat ouderwetse linoleum, parketvloeren liet leggen in de suite? Dan zou haar pers des te mooier uitkomen. En haar eigen stoeltje kon misschien in de zitkamer staan, tussen de ramen? Welke bruut zou zijn vrouw haar eigen stoel misgunnen? Maar nu bleek die stoel heel slecht te passen bij de andere meubelen... Zo werden dan de andere stoelen opnieuw overtrokken en kwamen er andere gordijnen. "Maar de huiskamer blijft zoals hij was", beloofde de tweede vrouw "alleen had ik graag een ronde tafel. Weet je, daar heb ik nu heel mijn leven naar verlangd!" De ronde tafel werd geschonken door tante Toosje, die onverwachts duur uit de hoek bleek te komen met een stijlvol meubel, waarbij de zusters en zwagers van de bruid bijbehorende stoelen schonken. Ach, tenslotte blijft in heel het huis geen meubel op zijn plaats en op de plaats waar vroeger grootma's merklap hing, hangt het portret van de eerste vrouw. Ontroerd wijst men elkaar daarop.
"Wat lief", zegt men, "dat zij dat hier, boven haar eigen bureautje heeft gehangen!"

Ik kan een gevoel van onvrede niet onderdrukken. Onvrede met mijzelf. Waarom vind ik dit nu niet net zo lief als de anderen? Waarom hindert het mij, dat deze tweede vrouw zo gretig in moet halen, wat zij (volgens haar man) zo tekort gekomen is? In de ogen van de bescheiden en eenvoudige eerste vrouw zou zij exorbitante eisen stellen! Die dacht niet eens aan nieuwe matten (laat staan parket), die was destijds al overgelukkig geweest met de tweedehands 2CV, die nu ook opeens niet meer bruikbaar was. Er moest voor de huwelijksreis een andere, gloednieuwe wagen komen. Hoe verbaasd zou de eerste vrouw zijn, wanneer zij zag, wat er nu plotseling gedaan kon worden in de keuken, waarin zij zich altijd had beholpen - omdat ze immers begreep dat het niet anders kon! - waarin nu een nieuw fornuis en een waskombinatie verschenen en tal van nieuwe snufjes werden aangebracht. "Zij is een huishouding niet gewend geweest, ik moet het haar een beetje gemakkelijk maken", werd er gezegd.

De eerste vrouw ging met man en kinderen veertien dagen naar een zomerhuisje aan zee. Daarna ging haar man mee als reisleider naar het buitenland en kreeg zij elke dag een ansicht. Met zijn tweede echtgenote bezoekt hij nu die plekjes van de ansichtkaarten nog eens, en hij voelt zich vertederd, als zijn vrouw bekent: "Ik wist niet dat de wereld zo mooi was".

Had deze man gedurende zijn eerste huwelijk tal van plichten buitenshuis, vergaderingen, die eindeloos duurden en waarvan hij helemaal doorrookt huiswaarts keerde, dan maakt de tweede echtgenote hieraan al heel spoedig een eind. Die heerlijke avonden met hem kan zij niet missen!

En nu wil ik werkelijk niet beweren, dat ik haar dit misgun! Zij mag die man hebben en dat huis (al bewerkt zij hem momenteel om een,flatje te kopen), zij mag met hem op reis en 's avonds kijken naar de t.v. Alleen vraag ik mij af.- hoe doet zij het? Want zij moet beschikken over een bepaalde dressuur. En die zou ik zelf wel eens willen toepassen. Want weet je... ik ben als eerste vrouw toch wel te kort gekomen!

CONSTANCE HAZELAGER