Eten, Wonen, Slapen (1962)

"Gewoon brood," zei ik, "alleen maar van een andere bakker, want de onze is pas een nieuwe, en hij heeft me overgeslagen." "Alweer een nieuwe?" vroegen de familieleden.

Inderdaad, het was ook verbazingwekkend. Eerst hadden we die vlotte, donkere jongen, die je altijd moest narekenen, en toen die slome blonde, die altijd te laat kwam, en op de duur een onverwachte brutaliteit aan de dag legde. Een poosje kwam de zoon van de bakker zelf, die weer een nieuwe kracht inwerkte, en daarna kregen we vrijwel elke week iemand anders: een spraakzame oudere man, die met het krulhaar, die me telkens een stuiver te veel afzette (en mijn man gelukkig ook eens), en nu plotseling stond er weer een vreemdeling op onze stoep, die me meedeelde, dat hij "de bakker mevrouw" was.

"Neem een andere bakker", zeiden de kinderen. Maar mijn man was door vriendschappelijke banden aan deze bakker gebonden en hij protesteerde.
"Het is toch voor Mammie geen doen," vonden de kinderen zeer loyaal (ze hielden niet van de producten die de bevriende verkocht),
"De ene dag komt er een bakker om half drie, en de andere dag komt er helemaal geen. En roggebrood hebben ze tegenwoordig ook nooit in de wagen."

"Ik weet toevallig iets," zei mijn man, en hij genoot de belangstelling die een insider toekomt, "binnenkort doet onze bakker de wijken helemaal over aan de bezorgers. Hij heeft er al een massa narigheid mee gehad, en dan kunnen wij veranderen."
"Nadat we zelf ook alle narigheid hebben gehad," concludeerde de oudste dochter, die gewoonlijk het laatste woord heeft in discussies als deze.
Eerlijk gezegd, ik vermoed dat de tijd niet ver meer is, of - wij bakken weer ons eigen brood. De kinderen zien er nu nog heil in, om van leverancier te veranderen, maar zal het helpen? Er zijn eenvoudig geen bakkers meer. Goed, als ze een bestelautootje hebben lukt het nog wel eens een enthousiasteling warm te krijgen voor 't baantje. Maar wie heeft er nog zin in dit werk?
De man met het krulhaar zag kans per afgeleverd broodje een stuiver extra in te pikken, maar zelfs dat loonde de moeite nog niet.

"Eigen brood bakken," zei mijn oudste dochter, "leuk. Dan moet je zo'n hele grote mixer aanschaffen. Daar gaat het reuze mee." Ze verheugde zich er al op.
Zoals ze zich verheugde op het zelf behangen en verven. Daar kregen we gewoon niemand voor. Reparaties aan huishoudelijke artikelen, aan sloten van deuren, aan de goot, daarvoor kregen we min of meer tersluiks de service van iemand, die het doordeweeks te druk had, maar 's zaterdags, als hij vrij was, wel eens even helpen wilde.
"Anders zijn we bezig met de nieuwbouw", vertelde hij, "dat is nodiger en ook prettiger werk."
"Wie heeft er nou nog zulke deuren," tierde mijn werkvrouw laatst, toen ze de gang een beurt gaf, "bij mij thuis weten ze het wel, m 'n zoon heeft overal board over getimmerd en het gelakt. Alles glad."

Ik zag in dat de werkvrouw mij een stumpert vindt. Een man, die nergens toe deugt (hij kan niet witten en niet behangen en verven. Hij kan de stofzuiger en het strijkijzer niet repareren en de schoenen van zijn gezin niet lappen), een zoon die dezelfde weg op gaat als zijn vader. De jongen liet een boekenkast maken van 2 bij 2 meter. Waarvoor? En als hij hem had willen hebben, waarom deed hij het dan niet zelf?

"Nog maar even," zei deze zoon, dan zitten we weer in een grot en we gaan op jacht naar beren. Ik hoop, dat we een paar boeken uit deze beschaving kunnen redden." En al is het dan geen grot - zo erg hoeft het immers niet? - dan zal onze toekomstige woonplaats zeker een ruïne zijn, met teilen onder de lekkages en een grote mixer, om het dagelijks brood te kneden. Als de vrije zaterdag blijft bestaan, kan ik misschien hopen, dat er hulp komt opdagen om het ding te repareren als het stuk gaat.

Zullen we nog bedden hebben om in te slapen? Het kostte onlangs grote moeite een ledikant met een matras te bemachtigen. We kwamen in een warenhuis, en deelden onze wensen mee aan een vakkundig uitziende verkoper. Hij wees ons bedden die "niets waard" waren, en vertelde van prima ledikanten die zouden komen mettertijd.

"Wanneer?" vroeg ik.
Hij schoot in de lach over deze naïeve vraag. Dat kan maanden duren, mevrouw", zei de jongeman. Hij zond ons heen met de lift met een handvol prijscouranten.

Ik wist in de buurt echter een zaak in woninginrichting, en ik opperde, dat we het ook daar zouden kunnen proberen. Een halve dag later was het bed er dat we wilden hebben en de matras. Het warenhuis had zich een order van over de f 200.- laten ontgaan. Maar dat zal de deskundige jonge verkoper nooit weten, en als hij het al wist, dan zal het hem geen steek kunnen schelen. Hij verdient hetzelfde, of hij de zaak en de klanten dient of niet.

Zou de grot of de ruïne uitgesteld kunnen worden, als ik mijn man een abonnement gaf op een tijdschrift voor doe-het-zelvers? Als mijn zoon in plaats van uit liefhebberij kolleges wijsbegeerte te volgen, radio's in elkaar ging zetten?
We zullen, hoe dan ook, stakkers blijven die medelijden behoeven. Daarom kwam mijn werkvrouw vandaag.
Ze zei: "Ik voel me niks goed, en de kinderen zijn ook ziek. Maar ik was al twee keer niet geweest, en ik dacht mevrouw zal zich geen raad weten. U vindt het wel goed, als ik het met de Franse slag doe? Ik wil graag gauw naar huis."

Constance Hazelager