Verwennen (1959)

Ik zei: "Spock zegt het zelf." Mijn man en de meisjes waren dan volkomen gerustgesteld. De oudste zoon echter protesteerde: "Mij heb je ook niet opgevoed met Spock zeg! En ik ben toch een reuze succes!" En kennissen vroegen: "Wie is Spock?"

Ik kreeg het boek van Dr. Spock over baby en kleuterverzorging toen onze jongste zoon pas geboren was. "Je moet het lezen," zei een piepjonge moeder van drie vermakelijke, drukke kinderen. Het is een zalig boek. Ik lees niets anders. Ik had het je al veel eerder willen laten lezen, maar mensen die geen baby's meer hebben zijn zo weinig ge nteresseerd in deze dingen. Maar nu... nou ja, je hebt het nodig." Ik gaf toe, dat ik jarenlang niet naar boeken over baby's en kleuters had omgekeken. Nu legde ik de detective weg waaraan ik bezig was. Eigenlijk las ik het boek niet, ik verslond het. Het was verrukkelijk. Je mocht met je baby doen wat je wilde, ontdekte ik. Je mocht hem voeden op de tijden die hem pasten, je mocht met hem spelen zoveel als je maar wilde. Onze kleine jongen werd met Spock opgevoed. Mijn man, de grote zussen van 12 en 8, deden er enthousiast aan mee. En het jonge vrouwtje dat mij het boek cadeau had gedaan vond het een persoonlijke overwinning.

Wij hadden wel eens verbaasd opgekeken, als hun vierjarige zoon alleen maar eten wilde uit een diep bord, dat op de grond was neergezet, omdat hij "hondje" speelde. Inderdaad we vonden het absoluut niet mal meer.

Wij deden met onze kleine jongen, wat je ook volgens Spock beter niet kunt doen. We verhuisden. Daar was nu eenmaal niets aan te doen. De reis van de West naar Nederland stond al jarenlang vast. En voor we op de boot stapten, woonden we twee weken in een ander, gemeubileerd, huisje. Omdat onze zaken al ingepakt moesten worden. De boot, die ons naar het vaderland terugbracht, was slecht berekend op kleine kinderen. Er waren twee boxen aanwezig, maar er waren zeker zes kindertjes die er in hoorden. Volkomen vanzelfsprekend lieten we de alleenreizende vrouwen met meer grut gebruik maken van dat gerief. Wij hielden onze jongen op schoot of in de kinderwagen. Een voorspoedige baby van negen maanden, die al wat stapt, drie weken op schoot... en 's nachts in een wiegje op de vloer van de hut, waar hij uit kon krabbelen. Je moest dus bij hem blijven, tot hij sliep, en hem 's morgens bij je nemen als hij wakker werd. Het was verrukkelijk om de mistige kust bij IJmuiden te zien opduiken. Je wist nooit, dat je zo gehecht was aan je vaderland. Aan een land, waar massa's boxen zouden wezen, en bedjes met hekjes, en stoeltjes met potjes. Heerlijk!

Het zou echter bijna een jaar duren, voor we in het eigen land ook weer een eigen huis hadden. En het was maar goed, dat het kleine jongetje gewend was om verwend te worden, want het kon eenvoudig niet goed anders. Als het al te gek leek, wat ik toegaf, dan zei ik: " Spock zegt..." Ook al was ik er helemaal niet zo van overtuigd, dat Spock het voor honderd procent met me eens zou wezen! Dat betwijfelde slechts mijn oudste zoon, die zijn broertje alleen maar kende van de foto's, en die er wel eens aan wennen moest, dat iemand van nog geen twee meer had in brengen dan iemand van bijna zestien.

Kennissen die al gauw in het eigen huis kwamen logeren schudden hun zeer wijze hoofden over onze jongste spruit. "Maar Dora," zei de vriendin ernstig, "geloof je heus, dat het goed is? Je verwent dat kleintje schromelijk." Ze griezelde, als ze hem bessensap zag eten met zijn vingers. Ze gilde, als hij een boterham sneed met een fruitmesje. Ze hield haar handen voor haar ogen, als hij zelf de trap afkwam. Niet achterstevoren, maar zoals een groot mens een trap afloopt. En dat hij door niemand anders geholpen wilde worden dan door zijn moeder... Dat geen ander hem thee mocht schenken, zijn neus mocht snuiten, zijn schoen mocht vastmaken. En dat het roeren van de thee gepaard moest gaan met het opzeggen van een oud aftelrijmpje... Haar brief om te bedanken voor het logies was dan nog vol wijze raad. En waar ze er niet over schreef, las ik het nog tussen de regels door.

Ik was er langzamerhand van overtuigd, dat onze nakomer een onmogelijk jongetje was. Maar Spock zou het toch wel weten? Weliswaar, was het boek van mijn nachttafeltje verhuisd naar mijn bureau. Was het niet dagelijks meer in handen, maar kwam het vooral tevoorschijn als er "raar" gehoest werd, of als er rode pukkeltjes waren. Toen zei de werkvrouw: "Wat is Jan toch een gemakkelijk kind mevrouw. Wat is hij toch gezeglijk." Toen vonden de gasten die een hele zondag op bezoek waren: "Wat een schat van een jongen! Neem hem toch vooral mee, als je eens bij ons komt."

En de vriendin die kleuteronderwijzers is, en een week-end was gebleven, zei op weg naar het station; "Jullie Jantje is wel verbazend leuk. Zo als hij zich op z'n eentje amuseert. Zo evenwichtig als hij is. En als iets niet mag of niet kan, gilt hij nooit." "Soms wel," zei ik eerlijk. "Maar nu deze twee dagen nooit," hield mijn vriendin vol. "Ik heb hem anders verwend," bekende ik. "Ik heb hem opgevoed met Spock en ik heb alles goedgevonden." "Alles wat je kon goedvinden, ja," zei ze. "Dat doe ik op school ook. Maar daarom nemen ze het ook, als het niet kan. Ik meen het heus, ik vind dat je een gemakkelijk kind hebt. Hij vraagt zelf of hij naar het bad en naar bed mag... fantastisch."

Ik lette op de kleine jongen. Ik keek eens naar hem met andere ogen. En ik merkte, dat hij dagenlang nooit huilde of dwong. En toen ging ik voor en vergadering op reis. Een vergadering, waaraan ik altijd een gezellig bezoek vastknoopte, zodat ik pas om twaalf uur weer thuis zou komen. De kleine jongen liet me uit. "Neem je een auto mee uit Amsterdam?" vroeg hij genoeglijk. "Uit de Kalverstraat," zei ik. Hij zwaaide me na. Ik zag zijn parmantige benen - weer het huis instappen.

In de late trein naar huis trof ik een kennis. Een oudere dame. Zij was op familiebezoek geweest. "Hoe gaat dat nu toch bij u thuis, met die kleine jongen?" vroeg ze. "O, gewoon," antwoordde ik. "Zijn zus van elf brengt hem nu naar bed, en vandaag heeft hij vast plaatjes uitgeknipt uit oude tijdschriften. Die plakt hij dan later in zijn plakboek." "Vindt hij het goed als u weg bent?" "O ja! Maar ik moest een auto meenemen. Ik heb een prachtexemplaar van een gulden!" "Wat een gemakkelijk kind," zei de Oma van zeven kleinkinderen. "Ja, en hij is zo verwend," bekende ik, en ik vertelde haar van Spock en van alle verhuizingen. Ze zei: "Ik geloof, dat het niets geeft. Mijn man en ik... we hebben onze kinderen echt streng opgevoed. En mijn zwager voedde de zijne juist heel anders op. Die kinderen mochten veel meer. We hebben vaak ons hoofd geschud. We zeiden tegen elkaar, dat er van die kinderen niets terecht zou komen. En weet u..., er is precies evenveel van terecht gekomen als van de onze. We zien geen verschil. En eigenlijk hebben zij en de kinderen het vroeger veel leuker gehad..."

's Nachts zette ik het zakje uit de Kalverstraat met de auto naast het bedje van de kleine man. De volgende morgen kwam een vrolijk stemmetje me wakker maken. "Ik kom die auto halen die je beloofd hebt." Hij stond naast me, in zijn kamerjas, een miniatuur van die van "Paps". "Die auto ligt in een zakje op je stoel," zei ik. Hij verdween. Ik hoorde hem kwetteren tegen de grote kinderen, die bezig waren op te staan. Toen ging mijn deur weer open. "Heb je de auto gevonden?" "Ja," zei mijn jongetje, "en nu kom ik jou een zoentje geven."

Dora van der Meiden-Coolsma